Studiehuis en tweede fase stierven een zachte dood

De tweede fase en het Studiehuis kregen geen kans zich te bewijzen, bleek gisteren bij de onderzoekscommissie Onderwijsvernieuwingen.

De bovenbouw van het voortgezet onderwijs kreeg in 1998 te maken met twee onderwijsvernieuwingen in één keer: de invoering van vier verplichte profielen (de tweede fase) en een nieuwe, niet verplichte maar wel luid aangeprezen en zwaar gesubsidieerde nieuwe onderwijsmethode, het Studiehuis. Dat was te veel van het goede.

Collegebanken Scholen, docenten en leerlingen kwamen in opstand tegen het grote aantal vakken, de studielast, het gebrek aan bijscholing en leerkrachten die de nieuwe methode niet zagen zitten of moeite hadden met de omschakeling. Wijlen staatssecretaris Adelmund nam, onder grote maatschappelijke en politieke druk, tot twee keer toe maatregelen – later volgden er nog meer – waardoor het Studiehuis min of meer een zachte dood stierf.

De tweede fase werd zodanig uitgekleed dat het nauwelijks meer voldeed aan het oorspronkelijke doel: een zwaarder studieprogramma, waarbij leerlingen zoveel mogelijk zelfstandig leerden, om daarmee de overgang naar het hoger onderwijs te vergemakkelijken.

De universiteiten en hbo-instellingen wilden dat graag. Dat het allemaal anders is gegaan, betreurden twee betrokkenen van binnenuit: Clan Visser ’t Hooft en Nel Ginjaar-Maas van de toenmalige stuurgroep profielen voortgezet onderwijs. Hoofdschuddend vertelden zij de onderzoekscommissie hoe het zo mis kon gaan. Zo was er slechts sprake van een invoeringsfase van twee jaar in plaats van de acht tot tien jaar die zij voor ogen hadden. „Wij als stuurgroep waren mordicus tegen. Maar staatssecretaris Netelenbos luisterde niet”, vertelde Ginjaar, de oud-staatsecretaris.

De stuurgroep wilde de gewijzigde opzet introduceren in klas 1 van het voortgezet onderwijs en deze daarna geleidelijk aan invoeren. Het werd uiteindelijk bij de vierde klas en hoger ingevoerd. Volgens Netelenbos was tachtig procent van de scholen er klaar voor, maar dat was volgens Ginjaar en Visser niet waar. Het was tachtig procent van de 600 scholen die er enthousiast aan waren begonnen. Tweederde van de scholen keek de kat uit de boom. Het grootste bezwaar was dat er te weinig geld beschikbaar kwam voor de invoering: 45 miljoen per jaar, terwijl de stuurgroep om het dubbele had gevraagd. Docenten kregen veel te weinig begeleiding. Toen de protesten begonnen, kwamen die vooral van scholen die zich niet hadden voorbereid, meenden Visser en Ginjaar. „Scholen die er al wel mee waren begonnen, waren veel positiever – docenten én leerlingen.”
Het dieptepunt was de leerlingendemonstratie 6 december 1999 op het Malieveld. „Adelmund ging gelijk overstag en zegde verlichting van de vakken toe. Dat had nooit mogen gebeuren. Een gemiste kans.”

Bron: Trouw
Datum: 23 november 2007