Eigen opleidingsbudget motiveert leren

Wat levert het op als werknemers de beschikking krijgen over een eigen, zelf te besteden opleidingsbudget? Gaan ze méér, anders of enthousiaster op cursus dan wanneer de baas de rekening betaalt? Ja, zo blijkt uit de eerste resultaten van een vergelijkend onderzoek van CINOP Expertisecentrum in samenwerking met de directie Leren& Werken van de Rijksoverheid. Werknemers met een Individuele Leerrekening (ILR) nemen aanzienlijk vaker het initiatief om een cursus te volgen en leggen bij hun keuze veel nadrukkelijker het accent op ‘persoonlijke ontwikkeling’.

Dat een individuele leerrekening (ILR) de ‘leergierigheid’ van met name laaggeschoolde werknemers gunstig beïnvloedt was al langer bekend. Eerdere experimenten, uitgevoerd in de jaren 2001 tot 2003, brachten overwegend voordelen aan het licht. Met de kanttekening dat er nog een lange weg te gaan was om de systematiek, een ‘cultuuromslag’ in feite, geaccepteerd te krijgen bij zowel bedrijven als werknemers. En ook om deze goed administratief en organisatorisch te borgen.

De gedachte dat als je mensen geld in handen geeft, ze dat ook echt wel willen besteden, bleek aardig te kIoppen, blikt voormalig directeur Cees Doets van CINOP Expertisecentrum terug op die eerste reeks van experimenten. “Maar een reële inschatting van de effecten was toch lastig. In de eerste plaats omdat een geheel nieuw financieringsinstrument werd gekoppeld aan het bereiken van zo ongeveer de moeilijkste doelgroep als het gaat om levenslang leren: laaggeschoolden. En ten tweede omdat een controlegroep ontbrak.”

De formule van de experimenten was steeds dezelfde: de overheid stopte ongeveer 500 euro in de pot en de deelnemende O+O-fondsen vulden dat aan. Werknemers konden vrij beschikken over dat bedrag. “Het is dan interessant om te zien wat er gebeurt. Maar harde conclusies kun je er bezwaarlijk aan verbinden. Immers, wat hadden de proefpersonen gedaan als ze die leerrekening niet hadden gehad?”

Die overweging leidde uiteindelijk tot het besluit om een zelfde experiment nogmaals uit te voeren, maar dan op wetenschappelijk verantwoorde wijze. Met controlegroep dus. De helft van de ruim 1200 deelnemers aan het hernieuwde experiment kreeg een eigen leerbudget ter beschikking, de andere helft niet, maar de tweede groep mocht wel op kosten van het bedrijf cursussen volgen. “Ze kregen dezelfde aanbiedingen, dezelfde stimulansen, werden kortom zo veel mogelijk gelijk behandeld.”

Versterking leerattitude
Begin 2007 ging het experiment van start, dit voorjaar liep het af. En eind dit jaar zullen dan de resultaten bekend zijn. Een tussentijdse meting, na tien maanden experimenteren, laat echter al voorzichtig zien dat werknemers mét individuele leerrekening in aanzienlijk grotere mate geneigd zijn een cursus te volgen dan hun collega’s zonder zo’n eigen budget. “Het bezit van zo’n ILR werkt dus door op de attitude”, concludeert Doets voorzichtig. “Ook de motieven om een cursus te volgen, lopen uiteen voor de beide groepen. Voor mensen mét leerrekening is persoonlijke ontwikkeling vaker de belangrijkste reden om te leren, voor werknemers zonder leerrekening vormt verbetering van het functioneren in de huidige functie juist een relatief belangrijke drijfveer. En nog een interessante bevinding: wie een eigen leerbudget beheert, heeft er doorgaans geen probleem mee om een cursus in de vrije tijd te volgen. Mensen zonder leerrekening doen dat bij voorkeur onder werktijd. Blijkbaar is de redenering: als de baas betaalt, dan ook in de baas z’n tijd leren. Een maatstaf voor de motivatie.”

Arbeidsmarktgerelateerd kiezen
In het experiment participeerden naast de Directie Leren & Werken van de Rijksoverheid een viertal O+O-fondsen van uiteenlopende branches, onder meer in de land- en tuinbouw en levensmiddelenindustrie. Werknemers, met een opleiding tot maximaal mbo-niveau, konden zichzelf opgeven voor deelname aan het experiment of werden geworven via bedrijven uit de desbetreffende branches. In beide gevallen was er een grote keuzevrijheid wat het volgen van opleidingen betreft. Doets: “Cursussen moesten arbeidsmarktgerelateerd zijn, dat was eigenlijk de enige voorwaarde. Daar kun je over twisten. Persoonlijk zou ik geen moeite hebben met een ruimere keuzemogelijkheid. Maar aan de andere kant: het criterium is met souplesse gehanteerd, kijkend naar de lijst van gevolgde cursussen. Ik zie daar bijvoorbeeld ook een cursus Spaans en Photoshop bij staan. Nou ja, waarom niet? Juist voor lager-opgeleiden maakt het eigenlijk niet zoveel uit wat men besluit te gaan leren. Maar al te vaak is er sprake van een soort leerfobie en gaat het er in eerste instantie om mensen over een hoge drempel te krijgen.”Slechts een enkele maal ging er een streep door de voorgenomen bestedingen. “Zo was er iemand die ‘s avonds de apparatuur van zijn baas wilde gebruiken om te leren en daarvoor een betaling wilde afspreken. Daar is die leerrekening natuurlijk niet voor bedoeld. Net zo min als om er een goede kennis van te betalen die in z’n vrije tijd als jobcoach wil optreden. Maar dat zijn echt uitzonderingen. Voor het overgrote deel is het geld op een zinnige manier besteed.”.”

Geen spaargedrag
Het oeridee van de individuele leerrekening is dat de werknemer gedurende zijn loopbaan, al dan niet met ondersteuning van de werkgever en/of de overheid, spaart om opleidingen te kunnen volgen en op die manier optimaal ‘employable’ te blijven. Doets: “Daarom kende het experiment de mogelijkheid om de door overheid en O+O-fonds gevulde pot sparenderwijs bij te vullen. Dat gebeurde niet of nauwelijks. Een budget ter beschikking krijgen en besteden is oké. Dat werkt; het spaarmodel niet. Bij deze doelgroep althans. Bij hoger opgeleiden zou dat anders kunnen liggen.”Wat weer wel een gouden greep bleek, was de vergoeding die deelnemers aan het experiment – al dan niet met leerrekening – ontvingen voor het invullen van de vragenlijsten. “Eén keer 25 euro en twee keer 50 euro. “Afgezet tegen de totale kosten van het experiment een verantwoorde investering. Je verzekert je op die manier van een maximale respons en betrouwbare onderzoeksresultaten.”

Bron: CINOP
Datum: 30 juni 2008